-
1 tussen (twee) haakjes
tussen (twee) haakjes -
2 tussen (twee) haakjes
tussen (twee) haakjesVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > tussen (twee) haakjes
-
3 tussen twee haakjes
-
4 tussen twee haakjes
adv. by way of parentheses, inter alia -
5 tussen twee haakjes
akla gelmişken -
6 haakjes
-
7 by the way
tussen twee haakjes, trouwensby the wayterloops, trouwens, à propos -
8 parenthèse
parenthèse [paarãtez]〈v.〉♦voorbeelden:fermer la parenthèse • de haakjes sluiten〈 ook figuurlijk〉 entre parenthèses, par parenthèse • tussen (twee) haakjes, terloopsf3) tussenzin4) inlassing5) uitweiding -
9 haakje
♦voorbeelden:haakje openen/sluiten • open/close (the) bracketstussen haakjes plaatsen/zetten • put in bracketstussen haakjes staan • be in bracketstussen (twee) haakjes 〈 ook figuurlijk〉 • 〈 letterlijk〉 in brackets; 〈 figuurlijk〉 incidentally, by the way -
10 incidentally
-
11 propos
propos [proppo]〈m.〉1 woorden ⇒ gezegde, gepraat2 bedoeling ⇒ voornemen, besluit♦voorbeelden:avoir le ferme propos de • het vaste voornemen hebben tejuger à propos d'agir • het gepast, raadzaam achten om te handelenvous tombez mal à propos • u komt ongelegenà propos de • naar aanleiding vanà ce propos • naar aanleiding hiervanà tout propos • bij iedere gelegenheidà propos • tussen twee haakjeshors de propos • ongelegen1. m1) woorden, gepraat2) voornemen2. àproposadvterloops, tussen twee haakjes -
12 haakje
♦voorbeelden:iets tussen haakjes zetten • mettre qc. entre parenthèses -
13 между прочим
prepos.1) gener. onder andere, onder anderen, onderdoor, terloops, zoal2) colloq. onder de bedrijven door, tussen de bedrijven door3) liter. tussen twee haakjes -
14 между прочим
prepos.1) gener. onder andere, onder anderen, onderdoor, terloops, zoal2) colloq. onder de bedrijven door, tussen de bedrijven door3) liter. tussen twee haakjes -
15 вскользь
-
16 мимоходом
-
17 in parenthesis/parentheses
in parenthesis/parentheses -
18 parenthesis
-
19 incidently
adv. tussen twee haakjes, overigens -
20 fait
fait1 [fe]〈m.〉2 feit ⇒ gebeurtenis, voorval3 feit ⇒ werkelijkheid, realiteit, verschijnsel4 zaak ⇒ geval, onderwerp6 eigenschap ⇒ karaktertrek, voorkeur, smaak♦voorbeelden:les faits et gestes de qn. • iemands doen en laten, handel en wandelhauts faits • heldendadenle fait de parler • het sprekenpar son fait • door zijn toedoenquestion de fait • praktisch probleemfait social • maatschappelijk verschijnselmettre au fait • op de hoogte brengende fait, en fait, par le fait • in werkelijkheiden venir au fait • ter zake komenau fait! • ter zake!en fait de • op het gebied van; bij wijze vanprendre qn. sur le fait • iemand op heterdaad betrappenla superstition n'est pas le fait d'un homme libre • bijgeloof past niet bij een vrij mensprendre fait et cause pour qn. • het voor iemand opnementout à fait • helemaalau fait • eigenlijk, tussen twee haakjesde ce fait • daaromdu fait de • tengevolge vandu fait que • door het feit datdu seul fait de • vanwege het simpele feit vandu seul fait que • enkel en alleen doordat→ voie————————fait2 [fe]1 gemaakt ⇒ gedaan, uitgevoerd3 gebouwd ⇒ gevormd, geschapen♦voorbeelden:des yeux faits • opgemaakte ogenc'est fait, voilà qui est fait • ziezo, klaar is Keesl'homme est ainsi fait que • het ligt in de aard van de mens omtout fait • kant-en-klaarcostume tout fait • confectiepakêtre fait pour • geschapen zijn vooridée toute faite • vooroordeelphrase toute faite • cliché, standaardformule(ring)fait à • gewend aanadj1) gemaakt2) gedaan, uitgevoerd3) volwassen
Страницы
- 1
- 2